In 1907 werd het uitbreidingsplan Stadsmaten goedgekeurd. De percelen landbouwgrond werden verkocht als bouwgrond en het gebied werd ontwikkeld tot een woonwijk. Er werden brede straten aangelegd en de percelen werden opgedeeld in kleine re kavels. De ontwikkeling van de Stadsmaten had gevolgen voor het Volkspark. De belangrijkste straat in de nieuwe wijk was de Rembrandtlaan, die het stadscentrum met het Volkspark verbond en ter hoogte van het park zou de toenmalige Rembrandtlaan zich splitsen in drie wegen. Op dit punt werd in 1910 een nieuw monumentale entree gerealiseerd.
Tussen 1907 en 1915 werden langs de Rembrandtlaan, met name door textielfabrikanten, grote woonhuizen gebouwd. Een aantal kavels aan het einde van de Rembrandtlaan, tegen het Volkspark aan, bleven lange tijd onbenut, waarschijnlijk door hun afwijkende vorm. Het is hier dat in 1922 Miljam Menko, samen met zijn vrouw, grond voor de bouw van hun toekomstige huis aankoopt. Het is gelegen naast de monumentale trappartij naar het Volkspark.
Hij geeft architect K.P.C. de Bazel opdracht een huis te ontwerpen. De Bazel overlijdt eind 1923 en onder toezicht van architect A.P. Smits wordt de villa in de stijl van De Bazel afgebouwd. Begin maart 1925 kon de familie Menko het huis betrekken. Waarschijnlijk heeft De Bazel de hoofdlijnen voor de tuin geschetst en is H. Copijn & zonen betrokken bij de verdere uitwerking van het ontwerp en aanleg. In 1926 wordt de aanleg verder uitgebreid met een perceel direct achter het prieel. De aanleg bestaat dan uit een ontwerp in een gemengde stijl bestaande uit een strakke architectonische stijl direct voor en achter het huis die overgaat in een vloeiend padenpatroon passend bij de landschapsstijl. Verder bestaat de aanleg uit een nutstuin en een doorgang naar de chauffeurswoning,
Als de villa in 1950 wordt verkocht wordt de nutstuin en de chauffeurswoning afgesplitst van de villa met de tuinaanleg. Het is kort na de oorlog al Jan van Heek signaleert dat er een probleem is, namelijk dat de stad Enschede niet beschikte over een fatsoenlijk hotel, en de plaatselijke fabrikanten moesten hun gasten onderbrengen in 't Lansink of het Amstelhotel in Hengelo. Jan vond dat het toch mogelijk moest zijn om een degelijk hotel in Enschede te vestigen. Het moest geen hotel van grote luxe zijn, maar een doelmatig, netjes en waardig hotel. Het hotel moest niet in de stad liggen, maar bij het Volkspark, ‘zodat men het gebruik van een uitzicht op de tuin kosteloos had’. Jan kreeg samen met zijn broer Gerrit Jan van Heek andere fabrikanten zover dat zij hierin mee gingen. Samen richtten zij de N.V. Exploitatie Maatschappij “Enschede” (Hotel Maatschappij Enschede) op. Deze kocht de villa aan en een jaar later opende het hotel onder de naam Hotel Memphis, vernoemd naar de Amerikaanse stad waarmee Enschede zo nauw verbonden was. De textielfabrikanten kochten hun ruwe katoen grotendeels in Memphis, de hoofdstad van de katoenstaat Tennessee. Na de oorlog had Memphis Enschede, dat geplunderd was, geadopteerd.
Onder leiding van de Amsterdamse architect Kleykamp werd de villa verbouwd. Hierbij werd onder andere de loggia aan de zuidzijde van de villa omgebouwd tot een afgesloten tuinkamer. Na de verbouwing telde het hotel 29 kamers. Alle textielgoederen in het hotel waren van lokale makelij: van gordijnen tot dekens, van lakens en slopen tot vaatdoeken en badlakens, van damast tot dweilen, en van tafelkleedjes tot theedoeken. De villa wordt in gebruik genomen als hotel en krijgt de naam Hotel Memphis. bij de aanleg van een parkeerplaats verdwijnt ook het padenstelsel en daarmee een belangrijk deel van de tuinaanleg. Midden jaren 90 van de vorige eeuw gaat het hotel failliet en wordt het gekocht door IAA Architecten die een groot deel van de oorspronkleijke details weer terug brengt.
Het is pas in het begin van de jaren 70 van de vorige eeuw dat de chauffeurswoning en de nutstuin verdwijnen ten behoeve van de Macandra-flat.